KERSTMIS 1949 - Onze Kerstnovelle

Onderwerp: 

Kerstmis 1949 door Jan Aerts

Ze waren kinderen uit dezelfde straat, liepen met elkaar jarenlang door de veldwegel naar de dorpsschool en als er één kattekwaad had uitgericht, bellekentrek of ruitjetik, was de andere ook in de buurt. Ze gingen samen bij de troep en als jonge mannen wrocht de een op de boerderij van zijn vader, de andere stond thuis in de bakkerij en voerde ’t brood uit met zijn hondenkarretje.
Bij zomeravond na ’t werk rookten ze hun pijpje op de graskant en hadden het over hun duiven. Ze trouwden op hun beurt en met de tijd werd de één Boer Jan op vaders hof en de andere Sooike de bakker, in de kleine kruidenierderij.
Ze konden het samen best stellen. Als Boer Jan van zijn veld kwam met de ploeg, vroeg hij wanneer Sooike wilde dat zijn patattenland werd omgereden. En kwam de boerin in de kruidenierswinkel om wittebrood of winkelwaar, dan wist de bakkersvrouw : “Marie, als ik in uw plaats was dan zou’k nie meer koffie pakken als strikt nodig, er komt afslag. Kwestie van de suiker zou’k maar een kilotje meer nemen. Ze zeggen dat hij omhoog gaat.”
Jawel, die gezinnen konden het best met mekaar stellen. Tot er ruzie kwam door ’t duivenspel.
In de winter was het jaarlijkse vergadering in De Kroon, om te parlesanten over ’t afgelopen jaar en wat er voor ’t volgende seizoen moest beslist worden. Er werd gezegd dat de mannen in ’t vervolg, bij hun eerste constatatie, twee keer moesten trekken. Zo gebeurde ’t in de stad om bedrog te vermijden en in ’t vervolg zou ’t hier ook gebeuren.
Ja maar, ’t zijn altijd dezelfde die naar de vergadering komen en dezelfde die er niet zijn. Boer Jan was er niet en met de eerste prijsvlucht moest hij het horen. En ze zouden het voor één keer zo laten, maar in ’t vervolg, prijs en inleg verbeurd, lijk in de winter aangenomen.
Boer Jan sakkerde tegen al die nieuwigheden die maar dienden om het de mensen moeilijk te maken en die wilde bedriegen, zou niet eerlijk worden door dat twee keer trekken bij de eerste constatatie. Maar de man aan de constateur zei : zo is ’t beslist en de volgende keer zou ’t reglement toegepast worden voor iedereen.
Hoe wil het lukken, die volgende zondag vallen twee duiven gelijk. Die van Boer Jan, de plank op en binnen. Die van Sooike de bakker doet nen toer, verliest 15 seconden en de eerste prijs. Al goed en wel, maar Boer Jan, in zijn haast, vergeet twee keer te trekken en het reglement wordt in al zijn strengheid toegepast.
Als Sooike de bakker ’s avonds hoort dat hij de eerste gewonnen heeft, weigert hij de centen op te rapen. Omdat iedereen gezien heeft dat Boer Jan’s duif hem voor was en ze mochten wel voor één keer ’t reglement minder streng toepassen. Daar wou ’t bestuur nu niet van weten, ’t was dikwijls genoeg gezegd en ze zouden later, tegenover andere melkers, geen recht van spreken meer hebben.
Kerstmis 1949 door Jan AertsVandaar de ruzie met Boer Jan, die eerst veel later zou vernemen hoe Sooike geen schuld had. Toen was het ongeluk al gebeurd en gedane zaken nemen geen keer.
Boer Jan liep de bakkersfamilie voorbij zonder spreken en die mensen, hun onschuld bewust, persten ook de lippen op mekaar.
Boer Jan verbood zijn volk de winkel van de bakker : ze konden hun winkelwaar evengoed meebrengen van ’t dorp als ze uit de mis kwamen en zijn Fons kon zijn tabak bij de koster kopen of waar hij maar wilde.
Alles goed en wel, winkelwaar en tabak, het is niet moeilijk om dat op een ander te halen. Maar verbieden dat zijn Fons goeie maatjes was met Anneken van de bakker, dat gaat niet. Waar de liefde er mee gemoeid is, werkt verbod net andersom. Ge meent dat ge de kinderen van mekaar verwijdert en ge jaagt ze in elkaars armen.
Voor er ruzie kwam, was er van die genegenheid tussen de jonge lui niet veel te merken, omdat Anneken van de bakker en Renilde van Boer Jan even goede vrienden waren als hun vaders in de tijd. Maar met die ruzie kwam de vrijage aan het licht. Ge vindt mekaar achter hoek en kant en ge kiest een kermis uit op een naburig dorp : niks gekort, het wordt geweten en er zijn altijd babbelmuilen die het overbrieven.
Dat gaf bij Boer Jan op ’t hof een geweldige scene. Fons moest horen, als hij de bakkersdochter niet kon laten, dat hij er dan mocht uit trekken. Weegeklaag en tranen van ’t vrouwvolk mochten niet baten, de boer bonsde met de vuist op tafel, speelde de tiran en zette heel de boel op stelten.
Fons zei dat het geen nut had langer te werken voor iets waar hij nooit bate kon vinden en dat het hoog tijd was dat hij aan zijn eigen toekomst ging denken.
De boer weigerde zijn toestemming en de jonge mensen trouwden in hun gewoon zondags plunje, zonder feest of uitstap, want er was meer verdriet dan vreugde in de twee gezinnen. Zo ze konden best alle uitbundigheid laten.
“Stel dat feest maar uit” raadde Sooike, “later komt dat allemaal in orde en dan zullen we een dobbel feest vieren. Ge zult zien, als er maar kinders komen, zal het ijs wel breken. Dat hebben we al meer gezien.”
In de bakkerij was feitelijk geen werk voor twee mensen. Maar Sooike dacht aan de toekomst. Vroeger, stonden hier maar een paar huizen, nu was er serieus sprake van een nieuwe parochie, er zou een kerkje komen dat brengt beweging. Ze zouden een venster uitkloppen en een breder raam slaan. Fons moest naar de stad gaan, in de leer bij een pasteibakker. Als Sooike wat ouder was, kon het jong gezin de zaak overnemen en Fons zou dingen en zoetigheid kunnen bakken lijk Sooike het nooit gekund had.
Zo ze leefden stillekes voort met hun vieren. Fons trok elke dag met zijn fiets naar de stad en wanneer hij bij toeval iemand van zijn volk op straat tegenkwam was er een stille goen dag, als de boer niet in de buurt was.
Er kwam een kind, een zoon, Sooike en zijn vrouw en Anneken zeiden dat Fons zijn vader moest kennen voor het peterschap. Zonder moeite ging het niet, doch op een zondag na de noen stond hij thuis over de drempel de eerste keer sinds zijn trouw.
“Zijde ’t vergeten wat ik gezeid heb ?” vroeg de boer.
“Nee’k vader” zei de jongen “maar ’t is ne zoon en ’t peterschap komt u toe...”
“Bedankt voor die eer” flapte Boer Jan er kwaks uit.
“Dan moet moeder meter zijn en Sooike peter” antwoorde Renilde.
“Da verbied ik heur” barstte Boer Jan los.
Het moet gezegd worden dat Fons eer zacht van karakter was en Renilde zo hard als been. Die had meer van heur vader. Ze was ook de enige in huis die hem al eens durfde tegenspreken en ze kon het ook een enkele keer doen, omdat de boer meest, veruit meest van zijn jongste dochter hield.
“Dan zal ik het overnemen” wist Renilde even kwaks als heur vader.
“Moet ik nu misschien ook het huis uit ? ...”
Zo werd Renilde Gustjes meter, maar de komst van de kleuter had de zaken niets veranderd. Renilde liep nu wel eens over en weer en de boerin waagde ’t soms als Boer Jan naar de stad moest. En da’s al.
Tot verleden jaar met Kerstmis.
De Boer had zijn oudste dochters met hun man en kinderen naar de kerstboom genood en de familie zat rond de Leuvense stoof genoeglijk te kouten. De stemming kon beter zijn omdat ieder voelde dat er iets ontbrak voor een vredige kerstviering. De kinderen hadden hun kerstgeschenk van de boom gekregen en de grote mensen het hunne. ’t Zou nog een half uurke aanlopen en dan konden ze samen aan tafel.
Ze horen gestommel in de donkere gang en er komen twee kinderen binnen, die met hun oogjes knipperen als ze in ’t felle licht van de keuken en de kerstboom staan. Een meisje van een jaar of acht, met een melkstoop in heur hand, en een dreumes van een jaar of drie.
Renilde wordt bleek als ze Gustje ziet.
Wat zal ’t zijn, meid ?”
“Ons moeder heeft gevraagd of we twee liter melk kunnen krijgen ... We gaan chocolamelk maken, omdat ’t Kerstmis is” zegt het kind.
“Zeker”, zegt de boer, “en hier zie, omdat het Kerstmis is.” Hij gaat naar de tafel en snijdt de kinderen elke een dikke plak pontekoek.
“En hoe heet gij, bruureman ?” vraagt hij aan de dreumes.
“Gustje” zegt die
“En hoe nog ? ...”
“Gustje” zegt de kleuter nog eens.
Renilde voelt het dat er misschien iets op komst is. Ze knielt bij Gustje en zegt :
“Luister Gustje... Zeg het ne keer schoon... Wie ben ik ?...”
“Meter”, zegt de kleine.
Kerstmis 1949 door Jan AertsDe boer kijkt of hij een klap om de oren krijgt. Hij kent het kind niet, zijn eigen kleinkind. En dan gaat hij bij de melkers bluffen dat hij duiven van zijn soort tussen de duizend uit de hoop zal halen. Op zo’n dorp zijn er kinderen met dozijnen. Ze liggen langs de straat te ravotten tussen de karrewielen en de poten van de paarden. En tussen die wriemelende bende kinderen heeft de boer zijn kleinkind gezocht, doch nooit herkend.
Nu staat het hier plots voor hem.
Maar Renilde, zijn Renilde, hard als been, gaat ongenadig voort.
“Brave Gust... En zeg nu ne keer wie is dat hier ?...”
“Tante Marie”
“Goed Gustje... en deze hier ?...”
“Tante Jo”
“En hier ?... ze wijst haar moeder aan.
“Grotemoe”, zegt Gust en lacht als hij de oude vrouw in de zetel ziet.
“Let op, Gustje”, gaat Renilde door en ze tikt met haar vinger op haar vaders borst, “wie is dit ?...”
“Boer Jan”, zegt de kleine.
De boer duizelt alsof hij een harde mep tegen zijn slapen heeft gekregen. Daar staat zijn kleinkind, dat hij met de vader heeft uitgestoten, het kleinkind dat elk van zijn verwanten kent en hem, de grootvader, als een vreemde uitstoot, op zijn beurt.
De mannen staan er met ernstige gezichten, ’t vrouwvolk snottert en de boer leunt hulpeloos tegen de tafel.
Maar Renilde behoudt haar positieven.
“Luister Gust, goed opletten... dat is grotemoe en hier is groteva... Zeg het nu ne keer schone lijk ne grote jongen... Wie is dat daar ?...”
“Grotemoe”
“En hier ?...”
“Boer Jan”, zegt Gustje nog eens.
Tante Maria zal het proberen, want de boer staat er met bevende kinnebakken. Juul, de oudste heeft een Teddybeer gekregen van de kerstboom, maar hij heeft er ook een van de foor, thuis, nu zal Gustje de Teddybeer krijgen als hij “Groteva” zegt.
Lieve hemel, een Teddybeer... Gustje heeft zijn neus plat gedrukt tegen de ruiten van de speelgoedwinkel waar ze wel tien beren hebben. Hij wou wel liefst van al een beer hebben, maar zijn vader heeft beloofd dat hij een kruiwagen kreeg. En hier krijgt hij een beer, als hij “groteva” zegt.
Hij zou het graag durven, als het om te jokken was, want hier staat Boer Jan en groteva is thuis. Maar het is geen jokken, dat voelt hij wel, al weet hij niet precies wat hier gebeurt. Met al die ernstige gezichten en grotemoe die stil in de zetel zit te snikken, en de boer met een uitdrukking of hij zal huilen of grijnzen, het maakt dat hij schrik heeft en liever maar gauw naar huis toegaat ook zonder Teddybeer. En Gustje gaat schuilen, tegen het meisje aan met de melkstoop.
En hij zegt niks.
Renilde klampt zich wanhopig vast aan een laatste stropijl :
“Hij durft niet”, zegt ze “hoe kan het anders... het kind is hier vreemd in huis... En wie draagt de schuld ?... ik nie... Gustje, wilde hier met de kinderen blijven spelen ?...”
Gustje schudt nee.
“Meter zal u dan naar huis doen...”
Gustje schudt nog eens nee.
“Ge blijft hier spelen met de beer, en uw moeke zal u komen halen... en de beer dragen... ge krijgt hem toch...”
De kleine aarzelt een seconde, die allen een eeuwigheid lijkt.
“Als ons moe komt”, knikt Gustje.
Nu zwijgt Renilde en kijkt, doodsbleek, met brandende ogen heur vader aan. Nu zal zij geen woord meer zeggen. Als er iets komt, dan komt het van de boer... of het komt niet.
Die zegt, hees en nauwelijks verstaanbaar, aan het meisje met de stoop : “Zeg dat ze komen... allebei...”
Ze zijn gekomen, Fons en Anneken, met grote ogen van maar half begrijpen en schuchter in hun doen en stil in hun woorden. Ze hebben de boer “Zalig Kerstfeest” gewenst en dan al de anderen. De boer heeft niks geantwoord, maar hij heeft hun handen geknepen om ze pijn te doen. En ook aan tafel heeft hij maar eens gesproken. Dat ze moesten doen lijk thuis... Hoorde ‘t... lijk thuis.
En nevens de Leuvense stoof, in zijn zetel, is hij in slaap gevallen met Gustje en de Teddybeer op zijn schoot en een ferm stuk in zijn kraag.
En dat heeft niemand hem kwalijk genomen, hier beneden niet en daarboven niet, al was het op een Kerstdag.
Want bij grote vreugde of intens verdriet moet ieder zijn gemoed luchten op zijn eigen manier. De een doet het met grote woorden, de andere met een vloed van tranen en een melker doet het gewoonlijk met een ferm stuk in zijn kraag. De intentie maakt het werk en kwaad inzicht is er niet mee gemoeid. Als er maar vrede heerst in huis en in ieders gemoed, vrede en onderling begrijpen.
Wat ik U allen wens.

Auteur: 

Zircon - This is a contributing Drupal Theme
Design by WeebPal.