De oorlog in Vlaanderen en de reisduiven (deel 5)

De Duif in de Eerste WereldoorlogDe Oorlog in Vlaanderen en de Reisduiven 5
Uit mijn Dagboek

De Duif, 3 april 1919

(4e Vervolg)

’t Weder was zacht in’t voorjaar 1915. De eerste jongen lukten wel doch weinigen lieten jongen vliegen; ’t voeder steeg immers al te ras in prijs en aan dergelijke stijging was men nog niet gewoon... Men vroeg 35-40 fr. voor tarwe... evenveel voor boonen!
‘k Had veel geloop gehad bij de opsluiting der duiven, en meer nog om hun verlossing te bekomen: ‘k was dus door den Duitsch als duivenliefhebber gekend, en meer nog ’t scheen nu dat ze bijzonder veel inlichtingen aangewonnen hadden over mijn persoonetje… ’t Was immers een algemeen gebrek van ons volk van zich te veel door een ander te laten snuiten! 
Zekeren dag kwam over mijn koer een officier: ‘k herkende in hem oogenblikkelijk denzelfden heer die bij mij geweest was in Mei 1914, toen hij van een omreis uit Engeland over België naar zijn land terugkeerde: het was Ritmeister Osteroth. Hij richtte zijn stappen recht naar mijn duivenhok, ‘k liep achterna om te zien wat gebeuren zou. Aanstonds sprak hij mij aan, doch hij gewaagde niet van zijn bezoek in 1914: hij zou mijn duiven bezien en daar mij op dat oogenblik den toegang van mijn hok ontzegd was volgde ik hem op de hielen. 
Hij vond de duiven wonderschoon en van een bonten sprekende zegde hij: zo één zou ik willen nemen, maar wij Duitschen pakken niet! – Alle instellingen van mijn hok schenen hem zoo oorspronkelijk… en ’t hok en de nesthokjes en de ingang en de omgekeerde flesch als drinkpot zelfs! En ’t hok was te laag enz. enz. 
Hij nam ’t getal van mijn duiven op en eindigde met al de jongen aan te slaan die vlug genoeg waren, hij overhandigde mij een bon, dien men evenwel weigerde te betalen. Hij beval ook dat de kleinere jongen die in’t nest lagen en eenige oude duiven, die ik hem vroeg om te mogen dooden, ter zijner beschikking zouden blijven. Volgens ik later vernam had hij op eenige andere hokken insgelijks aldus gehandeld.
Advertentie uit De Duif na de Eerste Wereldoorlog’t Werd einde April, van mijn tweede ronde lag geen enkel jong meer en alle dagen verwachtte ik den <<Ritmeister>> terug. Op 4 Mei kwam evenwel ’t bevel van de Duitsche militaire overheid, een bevel aan ’t Gemeentebestuur gericht, dat alle duiven der stad tegen 7 Mei moesten geslacht worden. Dit bevel werd diensvolgens in de straten aangeplakt en ’t werkte als een verschrikkelijke donderslag op ’t gemoed van elken liefhebber. Men liep radeloos rond en men vervloekte meer dan ooit dat helsch gebroed dat hier ons land met zooveel onheil overgoot.
Volgens de Haagse conventie, vallen alle statelijke middelen die dienen tot sneller overbrengen van berichten van rechtswegein in de handen van den bezetter; militaire duivenhokken zijn in die soort begrepen. In zelfden paragraph laat de conventie de inbeslagneming toe, in geval van nood, van voornoemde middelen welke persoonlijken eigendom zijn, mits zooveel onmiddellijke betaling: hier worden wel de duivenhokken van bijzonderen voorzien! 
Hier zooals in alle andere gevallen ziet men de verwaande, opgeblazene Duitsch zijn overeenkomstig contract als een papiervodde behandelen: hij meent ongestraft de gruwzaamste misdaden te mogen plegen en ook de barbaarse maatregelen, hoe zinneloos ze ook waren, te mogen uitvoeren.
’t Was in den vroegen morgen van 7 Mei, den dag waarop al de duifjes zouden gedood worden. ‘k Was vroeg te beene want ‘k had evenals andere liefhebbers, een slapelooze nacht doorgebracht – iets zoeken om mijn beste duiven aan den dood te onttrekken was ook mijn grootste kommer. Aan’t Paradijs gekomen, zie ‘k op den koer ’t peerd van den <<Ortskommandant>> gezadeld te wachten staan; die heer zou dus daar wellicht verschijnen, en aanstonds was mijn besluit genomen, ‘k zou hem voor de duiven ten beste spreken, al was’t maar om den vorm. 
De Kommandant in kwestie was een zekere <<von Haniel>>; doch alhoewel hij een <<von>> was, mag hij niet als een onmensch voorgesteld worden. Gedurende zijn verblijf hier ter stede was er ’t leven dragelijk, gedurende dat zijner opvolgers was’t hier een helle. De Oberlieutenant von Haniel was een man die zich aanspreken liet, ware hij evenwel anders geweest, ’t kon mij niet verhinderen van hem te vragen wat ik vragen wilde.
Ik trad hem tegen zoohaast hij verscheen en vroeg heel beleefd om hem een oogenblik te mogen spreken over den aangeslagen plakbrief. ‘k Wees er hem op dat die al te radikale maatregel niet door de Haagse conventie was toegelaten. ‘k Vroeg hem of ’t niet voldoende zou geweest zijn dat dat ieder duivenliefhebber zijn duiven ’t slag sneed en zijn dak toelegde.
Het kon hem ook gezegd worden dat onze duiven toch niet aan’t front konden gebracht worden. Dat berichten door duiven hier aangebracht van bitter weinig nut konden wezen: maar ‘k zwichtte mij wel de zaak te ver te bespreken, veel weten was altijd slecht vooral als men reeds een schelmstuk op ’t geweten heeft.
De Kommandant had heel goed toegeluisterd en scheen zelfs overtuigd te zijn dat den maatregel ver ging, en dat hij inderdaad de duivenliefhebbers veel lijden zou veroorzaakt hebben: doch hij antwoordde kortweg: ’t is waar, maar aan de bevelen die van hoogerhand komen kan ik niets veranderen!
(’t vervolgt)


De Duif in de Eerste Wereldoorlog

Maatschappij UNION

De Duif, 15 december 1918

Hotel Wagner, Kunstlei
Algemeene vergadering van 7 december 1918

De vergadering wordt geopend ten 8 1/4e ure ‘s avonds, door den heer Jos. De Laer, welke als jongste lid van het voorloopig bestuur het voorzitterschap waarneemt.
Na de leden om hunne talrijke opkomst bedankt te hebben, verleent hij het woord aan den heer Edmon Van Herendael, schrijver, welke volgende toespraak leest:

MIJNHEEREN,
Is het niet, nu wij hier wederom zoo bijeenzitten, alsof wij uit een droom ontwaken, maar dan een langen en vreeselijk akeligen droom? Helaas is het geen droom, het is eene schrikkelijke werkelijkheid geweest.
Ons klein schoon landeken, dat er naar streeft om met iedereen in vrede te leven, is brutaal en laf overvallen geweest en te vuur en te zwaard gezet, en 4 ½ jaar hebben wij gezucht en geleden doch nimmer gewanhoopt. De vreeselijkste oorlogsgruwelen hebben wij doorleefd en wij hadden de bezetting met al zijn tot het uiterst gedreven vernederingen te verduren, van den lompen en plompen Duitschen overweldiger.
Die schrikkelijke crisis heeft zwaar op het duivensport gedrukt, doch nu dat we weer vrij ademen, nu allen vreemden dwang verdwenen is, nu dat de gehate Pruis en zijn weerzinwekkende bandietenkliek terug in hun kot gedreven en als razende honden zijn vastgelegd door ons dapper leger en onze bevrienden landen, kunnen wij de handen terug aan het werk slaan tot heropbeuring van het duivensport in ‘t algemeen, en van onzen Union in het bijzonder.
Wij doen dus een beroep op u allen, laat de vriendschappelijke, eendrachtige geest die ons vroeger bezielde, voortleven; laat ons waardig zijn van onzen naam Union, waardig van ons verleden en de toekomst is aan ons.
Advertentie uit De Duif na de Eerste WereldoorlogIn die orde van gedachten is het ons een genoegen u allen op deze eerste vergadering te verwelkomen en te begroeten. Helaas, Mijnheeren, onze verwelkom kan niet meer iedereen bereiken; onze rangen zijn gedund en alvorens de dagorde aan te vatten, willen wij uw aller tolk zijn om onze afgestorven leden te herdenken.
Ze zijn ongelukkig talrijk en als uitgekozen tusschen de besten en meest verkleefden. Wij noemen: Lambert Busch; Frans Cops; Constant De Hert; L. De Bon; Emile De Laet; Constant Hanegraef; René Flebus; Guillaume Nicolaes; Charles Van den Bossche. Deze reeds te lange lijst is zeker onvolledig, want het is hoogstwaarschijnlijk dat zich sterfgevallen voordeden die ons niet bekend zijn.
Aan allen, bovengenoemden en nog niet gekenden die zich in de overwinning en de hergeboorte van ons sport niet meer kunnen verheugen, brengen wij een laatste hulde; zij hebben medewerkt, sommigen aan de stichting van den Union, anderen aan zijn groei en bloei, en allen zouden voorzeker hun steun hebben verleend aan onze maatschappij, nu haar den goeden wil, de dienstvaardigheid en de verkleefdheid van allen niet alleen van noode, doch onmisbaar zijn. Wij herdenken ze eerbiedig; hunne nagedachtenis zal ons bijblijven.
In de laatste plaats gaat onze gedachte naar LEON VAN DER TAELEN, onze alom geachte en beminde Voorzitter; hij ook is niet meer. Zijn vroegtijdig heengaan vervult ons met droefheid en laat in ons midden een leemte; zijne nagedachtenis zal ons echter niet verlaten en ons allen een prikkel en een spoorslag zijn om zijn werk onveranderd en onverpoosd voort te zetten.
Brengen wij hem hier eene laatste en welverdiende hulde, hier op die vergadering van den <<Union>>, welke hij zoo graag voorzetelde, dien <<Union>> die hij deed geboren worden, dien hij heeft grootgebracht en groot gemaakt, dien hij zoo lief had, en waar hij zich omringd wist van vrienden, niets dan goede en getrouwe vrienden.
Zijn <<Union>> zal leven! Dat beloven wij hier plechtig.
***
Ten einde hare leden weder te vereenigen, richt de maatschappij L’UNION, op hieronderstaande dagen duivententoonstellingen in voor hare leden. Na de droeve dagen die wij beleefd hebben zal elke liefhebber er aan houden, deze tentoonstellingen te gaan zien. Waren de tentoonstellingen vroeger merkwaardig, thans blijft enkel het puik van het puike.


ThemabeeldDe duivenliefhebberij en de duitsche bespieding

De Duif, 22 december 1918

Waarom onze hokken onder toezicht der Duitschers stonden.
Tijdens de duitsche bezetting hebben onze duivenhokken aan zeer strenge maatregelen onderworpen geweest. Daardoor mochten onze duivenhouders hunne lievelingen slechts van af ’s middags open hok geven; zij waren ook verplicht aan de <<Brieftauben Ueberwachungs Stelle>> de ringen met nummer en jaartal, de kleur der duif, enz. op te geven.
In Vlaanderen en andere provinciën moesten de duiven ter dood gebracht worden en de liefhebbers welke nog in het bezit gevonden werd van een reis- of zelfs van eene fazantduif werd onverbiddelijk, een half uur nadien terechtgesteld. Alzoo verklaarde een jonge landbouwer uit de omstreken van Geraardsbergen dat in zijn dorp alleen zeven duivenliefhebbers waren voor den kop geschoten.
Tusschen de liefhebbers van Antwerpen en omliggende, zijn zeker wel de duivenhouders uit de Luytheagen (Oude God), wiens duiven aangerekend staan als de beste vliegers van het land, welke het meest van de Moffen te lijden hebben gehad. De waarde dezer duiven was de Duitschers bekend, want als het er op aan kwam duivenhokken in beslag te nemen, richtten zij zich naar den Oude God.
[nvdr: “Oude God” en “Luythaegen” waren woonkernen in Mortsel]
Na aldaar op de voornaamsten hokken de zegels gelegd te hebben, verboden zij op strenge straffen den zolder nog te betreden. Onze vrienden uit de Luythaegen, zeer verwonderd dat de Moffen hunnen duiven deden reizen door alle weders, zoowel in de winter als des zomers, wilden er het fijne van weten. Eén van hen, M. Guillaume Provo, gelukte er na veel moeite in dit punt op te helderen. 
Hij vond het middel om op zijn hok te geraken en bestatigte, tot zijne groote verwondering, dat bijna al zijne duiven ringen droegen van den Rotterdamschen Duivenbond, welke voorafgaandelijk waren doorgezaagd geweest om daarna aan den poot terug te worden tegenéén gebracht. Onnoodig te zeggen dat de oorspronkelijke belgische ringen er waren afgedaan. 
Advertentie uit De Duif na de Eerste WereldoorlogM. Provo deelde zijn ontdekking aan zijne intieme vrienden mede, die daar uit afleidden dat hunne duiven bespiedingswerk deden voor de Duitschers. M. Provo besloot er meer te willen van weten. Het was op eenen schoonen Lentedag van om 5 uren ’s morgens, toen hij eensklaps één zijner duiven ziet neerkomen op het dak. 
M. Provo aarzelde niet meer. Na aan zijne vrouw opgelegd te hebben een wakend oog in het zeil te houden en hem bij de komst der Moffen te verwittigen drong hij langs eenen geheimen gang op zijn duivenhok en greep de duif die juist was binnen gekomen. Zij was draagster van een buisje in alluminium aan den poot vastgemaakt. De heer Provo bemeesterde dit buisje en besloot, wel ongaarne zijne duif te dooden. Het was tijd want een minuut nadien verscheen de Duitscher, die verbaasd was de verwachte duif niet te zien aankomen. Gansch den dag tuurde deze in de lucht… maar tevergeefs.
Welnu, ziehier wat het verdachte buisje bevatte: Een firma van Rotterdam (Reederij) liet weten dat de stoomboot <<Telegraaf>> uit Amerika vertrokken was, met die en die troepen, munitie enz. aan boord. Deze inlichtingen worden aan den dienst der duikbooten te Zeebrugge. De heer Provo heeft dit telegram zorgvuldig voor de Moffen verstoken, en heeft het over eenige dagen, aan den Kommandant der 2de Divisie afgeleverd.
De vaderlandschlievende daad van den heer Provo, heeft het mogelijk torpedeeren verhinderd van een schip de bondgenooten hulp brengende. En de vrienden van den heer Provo, met het stilzwijgen over zijne daad te bewaren, hebben bewijs gegeven van die solidaire genegenheid, die op sportgebied, gelijk op elke andere terrein, tusschen alle vaderlandschlievende Belgen moet bestaan.
De heer Provo mag aanspraak maken op de erkentelijkheid aller Belgen en Bondgenooten, voor hem en zijne vrienden staan wij in bewondering, en <<De Duif>> zegt hen allen, zijnen innigen dank.

Auteur: 

Zircon - This is a contributing Drupal Theme
Design by WeebPal.