Onderwerp:
De Oorlog in Vlaanderen en de Reisduiven 4
Uit mijn Dagboek
De Duif, 27 maart 1919
(3e Vervolg)
Het was op 27 November, dag op den welken alle duiven moesten opgesloten worden in voornoemd ingericht hok. Iedereen herademde, want de mare had rondgeloopen dat alle duiven moesten afgemaakt worden. Van waar dat slechte nieuws voortkwam weet me niet, denkelijk was ’t een slecht voorgevoel.
De angst gaf de liefhebbers vlugge pooten en in ’t algemeen werd er stipt aan dat bevel gehoorzaamd; weinigen wilden zich niet van zijn lievelingen scheiden uit vrees van ziekten bij te halen of ook wel uit wantrouwen tegenover den overweldiger. ’t Was een processie van liefhebbers gansch den dag, met korven in de hand, een droevige stoet!
In lange rijen verdrongen zich de liefhebbers of wachtten gelaten hun beurt af, voor ’t bureel waar de duiven ingeleverd werden. Voor een schrijftafel zat een schrijver der duivenmaatschappij en schreef in een schrijfboek den naam van den inbrenger en ’t getal zijner ingebrachte duiven. De kassier aan een ander tafel daarnevens ontving een centiem per duif en per dag voor de eerste maand, zijnde de onkosten die elken liefhebber voor de eerste maand te betalen had. ’t Was wel gezegd, men zou die onkosten terugkeeren indien de duiven min dan een maand opgesloten blijven moesten, niemand geloofde zelfs aan zoo’n langen duur.
Na voldaan te hebben bood men zijn duiven aan, voor den ingang van <<’t Sammelslag>>. ’t Stond daar een Duitsch met den sleutel… ’t stonden er soms twee soms drij? Ze waren geleverd, de beestjes, in Duitsche handen en niemand dacht er aan dat ze best zouden gedood geworden zijn, ’t hadde zooveel onrust, geld en leed gespaard geweest en ze hadden later aan den vijand niet tot nut gestrekt.
Ik zelf, kwam in opstand tegen een stuk overheid, die me zegde: <<Ze zouden ze best al dooden!>> De persoon in kwestie bewees later dat het niet was uit vaderlanschliefde, dat hij al die duiven had willen dooden; ’t is hier enkel kwestie van iemand die ver boven zijn evenmensch zweeft, die in alle sport een gemeenheid ziet, die maar niet begrijpen wil dat iemand, in andere zaken dan geld, eenig genoegen vinden kan of mag. Die man heeft ook nooit beweerd op dat oogenblik ver vooruit gezien te hebben, hij geloofden een recht en onrecht en aan den eerbied voor persoonlijken eigendom volgens overeenkomstige traktaten. Niemand geloofde dat de oorlog ten dage nog zoo woest kon gevoerd worden dat men misschien wel zich denken mag, dat het voordeeliger geweest ware in’t belang der algemeene zaak, indien van aanvang aan alle rijkdommen van land vernietigd geweest waren! Dergelijke oorlogswijze dacht men slechts bij de Wilden toepasselijk.
Ons gevangene lievelingen zaten nu, 3000 à 4000 in getal, in de ruime goederenzaal der statie. Twee mannen werden aangesteld om ze tweemaal daags te voeden: om 9 ure en om twee ure namiddag, de hoeveelheid voedsel werd berekend op 40 g. per duif dagelijks. Soms lieten de Duitsche wakers zich wachten, om het hok voor de bezorgers te openen, meest waren ze op ure. Ze waren in ’t geheel geen duivenpieten en erbarmelijk schouwspel dat ze dagelijks te zien kregen trof hun niet. Hoe groot de zaak ook was, als duivenhok, ze bleef op verre na niet groot genoeg voor de duiven die ze bevatten moest. Er werden honderden en honderden zitplaatsen vervaardigd; de hooge vensters, die de zale wel verlichtten werden met nettedraad bespannen en een eenvoudig de ruiten uitgeslagen om meer lucht te laten binnendringen; den grond werd met droge aarde bestrooid en assche. Als de duiven van voeder besteld werden, bedekten ze een groot deel van den grond, liepen over elkander: eenige duiven hadden te veel en andere half genoeg, ze werden slordig, vuil onziende. Weldra waren er tal van zieken en de sterftecijfer klom weldra tot drij – vijf – zeven per dag. De ongerustheid der liefhebbers klom ten toppe, men stak de koppen bijeen, men zou door tusschenkomst van den Heer bij wien de <<Ortskommandant>> inwoonde de teruggave van de reisduiven trachten te bewerken. – Eindelijk na eene lange maand opsluiting kregen de arme beestjes de vrijheid; ’t was rond ure voormiddag als de poorten opengezet werden. De vreugde der liefhebbers was onbeschrijfelijk, ’t zou weldra kweektijd geweest zijn; ze zouden die en gene samenzetten enz. enz. ze bouwden kasteelen in de lucht terwijl ze op de terugkomst hunner lievelingen wachtten. ’t Weder was schoon, voor den tijd van ’t jaar, en toch men zou gezegd hebben dat men een Bordeaux-dracht speelde, zoo verzaaid kwamen de beestjes terug, sommige bleven op ’t statiegebouw wonen en andere verdwaalden totaal. Was ’t van ziekte en ellende? Ik denk het want vele konden zich niet meer van den grond verheffen!
’t Was eenigen tijd rustig, de duiven vlogen als voorheen en de liefhebbers kweekten weldra een nette ronde jongen; men smaakte ’t genoegen zich in stilte elk op zijn hok te kunnen bezighouden. Zou ’t lang duren? ’t Is te vreezen <<van neen>>; ’t liep zoo in ’t ronde, in ’t geniepe dat de duiven, gelijk welke soort, gedood zouden worden.
(’t vervolgt)
OPROEP !
De Duif, 6 september 1914
Sedert eene maand zijn onze prijskampen opgeschorst ! ’t Is oorlog !
De meeste onzer liefhebbers maken zich nuttig in deze benarde tijden : sommige trokken ten strijd en enkele vielen wellicht onder ’t lood van den gehaten vijand; vele zijn Burgerwachten en betoonen een moed en eene volharding die algemeen bewonderd worden; andere offeren hun geld, hun beste krachten. Allen moeten we iets doen ! ’t Is oorlog !
Alles ligt stil ! Vrouwen en kinderen lijden honger; gekwetste soldaten behoeven zorg en troost ! Bijna één miljoen franken werden in Antwerpen saamgebracht tot leeniging der smarten en der armoede ! En wat gaan wij doen, wij, liefhebbers ?
Zouden we geen middelen vinden om ’t onze bij te dragen aan goede werken ? Zouden de <<Antwerpsche duivenliefhebbers>>, als <<liefhebbers>>, hun naam niet doen klinken ? Dikwijls werd met ons medelijdend geglimlacht... Laat ons bewijzen dat we een hart, een medelijdend hart hebben !
Bonden en maatschappijen der eerste duivenstad ter wereld moeten samenwerken om veel geld ter beschikking te stellen van alle liefdadige werken ! Dat is onze eer ! Dat is onze plicht ! En daaraan zal niet één Vaderlander falen !
En voorloopig is er geen spraak meer van vijandige bonden of van twistende maatschappijen ! Allen zijn we Antwerpenaren en Belgen ! Het vaderland is in gevaar; de vijand verwoest ons dierbaar België. Hulp moeten we verleenen in de maat onzer krachten !
***
Mag dan dit schrijven als oproeping dienen aan allen, die zich de zaak aantrekken. Mag ik de bestuurleden der Bonden en de Afgevaardigden der maatschappijen uitnoodigen te vergaderen op aanstaanden Zondag 6 September, om 11u. bij M Fr. Noy, Kerkstraat 43 ?
Dagorde : Hoe zal de Antwerpsche duivenliefhebberij, op de beste wijze, het hare bijdragen om ’t Vaderland te helpen ?
A.B.
De oorlog en ons Sport te Brussel
De Duif, 20 september 1914
Wij lezen in “LA METROPOLE” : Over eenige dagen werden er, op bevel van Generaal von Luthwith, in de straten van Brussel plakbrieven aangeplakt, waarop vermeld werd : <<Dat de personen in wiens bezit men na 15 september nog reisduiven vindt, volgens de krijgswetten zullen veroordeeld worden.>> Dinsdag had te Brussel gansch den dag eene ware uitmoording van vliegduiven plaats. Alwie de waarde der Brusselsche duivenhokken kent – er zijn er welke men op 50.000 fr. schat – kan oordeelen over de wanhoop welke onder de Brusselsche duivenliefhebbers heerscht.
Ons Sport te Brussel
De Duif, 27 september 1914
Wij hebben met genoegen vernomen dat onze lievelingen te Brussel in veiligheid gebracht zijn.
Ten gevolge van persoonlijke stappen, aangewend door heer Max bij den gouverneur, wien de burgemeester de nutteloosheid van dergelijken maatregel kon bewijzen, welke slechts voor uitslag zou hebben zonder reden het volk op te winden, werd er een overeenkomst geslagen. Er werd beslist dat alle duiven zouden worden overgebracht in de hall van het Halfeeuwfeestpaleis om er te blijven tot het einde van den oorlog.
De liefhebbers hebben dan al hunne duiven naar de maatschappijen gebracht om in het Halfeeuwfeestpaleis gezet te worden. Groote wagens voeren eene aanzienlijke hoeveelheid keviën naar het Halfeeuwfeestpaleis waar onze duiven voortaan de gastvrijheid zullen genieten.
De diertjes zullen er worden geplaatst onder toezicht van een bijzonder personeel, gelast met de uitdeeling van het voedsel. Vier soldaten met de bajonet op het geweer, waren aangewezen om de gevaarlijke boosdoeners van dichtbij te bewaken.
Beschermingmaatschappij der Reisduif
BERICHT
De Duif, 4 oktober 1914
Het bestuur der B.M. verzoekt beleefd de heeren liefhebbers welke tot heden hunne eereprijzen (schabprijzen) van den prijskamp Pont Ste. Maxence van 19 juli 1914 nog niet afgehaald hebben, deze zoohaast mogelijk te doen komen afhalen in het lokaal <<Den Hemel<>>, Mechelsesteenweg, 55, Antwerpen, van 9 tot 14 en van 15 tot 19 ½ ure.
Bovengemelde prijzen op 15 October aanstaande niet afgehaald, zullen aanzien worden als blijvende den eigendom der B.M.
[nvdr: Hoewel in dit bericht geen directe vermelding staat naar het oorlogsgebeuren is het duidelijk waar de hoogdringendheid vandaan komt: op 10 oktober valt vesting Antwerpen en tekende burgemeester Jan de Vos de overgave van de zwaar beschoten Stad die amper nog 10.000 inwoners telde. “De Duif” zal vanaf nu niet meer verschijnen tot december 1918 ]
Auteur: