De oorlog in Vlaanderen en de reisduiven (deel 2)

Advertentie uit De Duif van 1914Bericht aan onze liefhebbers
Dienst der Krijgsduiven

De Duif, 6 augustus 1914

Maandag namiddag werden op bevel der krijgsoverheid in alle wijken der stad, Berchem, Borgerhout en omliggende, de duivenkijkers opengezet en de duiven vrijgelaten, zulks om te beletten dat alhier duiven zouden vertoeven uit naburige landen, en die men zou gebruiken als krijgsboden.
Bij vele voorname duivenliefhebbers zijn duiven opgeëischt, om dienst te doen als luchtboden tussen Antwerpen en de op de grenzen liggende troepen.
Er wordt van hoogerhand verzocht dat de duivenliefhebbers, hunne duivenkijkers niet mogen sluiten, willen zij zich geene moeilijkheden op den hals halen, vanwege de krijgsoverheid. Dit verzoek wordt gedaan door het Ministerie van Oorlog.

[nvdr: Op 4 augustus 1914 trad het “Von Schlieffenplan” in werking en viel het Duitse leger het neutrale België binnen dat hun de vrije doorgang naar Frankrijk weigerde.]

Eerste Wereldoorlog


Uit mijn Dagboek

De Duif, 13 maart 1919

(1e Vervolg)

De volgende dagen gingen heel traag in een soort van gedrukte stemming voorbij; geen liefhebber waagde zich nog met een korfje over straat of scheen zich nog met duiven bezig te houden, overigens iedereen bleef binnen. ’t Werd aldus zondag; men had gehoord van groote Duitche zwermen die in aantocht waren, geen panieken kwamen voor; de lichtste vluchters waren ’t Fransche in. Rond den middag werden de eerste vijandelijken troepen gemeld – in den namiddag waren ze daar in massa. ‘k Zag er een honderdtal op de speelplaats der school, mijn huis werd door viertal stafofficieren ingenomen… we zouden ze eten en slaping geven! Iets wat ook geschiedde. De soldaten sleepten ook een viertal burgers binnen (de mulders der vossenmolens en 2 gebuurs) – de beschuligingen luidden : 1e ze losten briefduiven, 2e zij hebben op eene patrouille geschoten! 3e ze hebben teeken gedaan met den molen enz. – kortom, men zond mijn vrouw en kinderen weg, men bond de arme drommels aan ijzeren pilaren… men liet hen hooren, dat ze weldra zouden doodgeschoten worden.
Advertentie uit De Duif van 1914Ondertusschen hadden de soldaten mijn duivenhok opgemerkt, ‘k nam evenwel de ladder weg en vroeg aan een aanwezige officier of iemand aan mijn duivenhok komen zou? De man had nog nooit van duivensport gehoord… hij kende niets dan briefduiven. Ik deed hem in korte woorden verstaan dat men hier slechts sportduiven kende; dat alle duiven hier persoonlijken eigendom gebleven waren en niet door’t Belgisch leger werden opgeeischt. Enz. Hij beval dat noch soldaten noch burgers op het duivenhok klimmen mochten. Op mijn vrage of ’t waar was dat het leger verbieden zou van reisduiven te houden, antwoordde hij ontkennend.
Gansch dit duivengesprek was enkel een voorwendsel om in gesprek te geraken en te voelen of ‘k niets ondernemen kon voor die arme gevangenen. Ik wist alras dat ik hier geen gewoonen beer uit ’t Duitsche leger voorhanden had: ’t was een mensch die zich aanspreken liet. Aanstonds bracht ik het gesprek op de gevangenen… dat ze onbekwaam waren van wat men hen ten laste legde enz. ‘k Wees op den opgehitsten toestand der soldaten en de verscheidenheid in hun beschuldigingen. Hij drukte zijne verwondering uit dat de Burgemeester zich om die lieden niet bekommerde en op mijn vraag of ik dezen heer verwittigen zou, raadde hij mij aan thuis te blijven om er, in slecht geval, niet bijgeplaatst te worden. ‘k Bleef, maar verzekerde hem nogmaals dat die vier menschen tot de feiten waarvan ze beschuldigd waren totaal onbekwaam waren, dat het getrouwde lieden waren die men zonder onderzoek niet neerschieten mocht. ‘k Zag dat mijn aandringen niet zonder uitwerksel was. ‘k Was overigens ook zoo vrij geweest ’t burgerlijk adres van den heer officier te vragen: ’t was Major Habescheid, postmeester van Gross-Ereitenbach. – Door mijn tusschenkomst werden de gevangenen eindelijk beter behandeld, want door de opgewonde soldaten hadden ze reeds menige kolfslagen bekomen, en de volgende dag werden ze in vrijheid gesteld.
’t Was nu schuwe maandag, en men hoorde de eerste geweer- en kanonschoten, ’t Westen brandde en moorden geschiedden er overal. Geen duivenliefhebber dacht nog met hart en ziel aan zijn duifjes… de duivenliefhebberij was geweken, men dacht meer op zijn eigen leven en dat zijner familie. De verstandigste onder die liefhebbers hielden ook de volgende dagen de duiven kort, opdat ze zoo weinig mogelijk in de oogen van dn vijand vallen zouden; iedereen scheen een voorgevoel te hebben van een nakend onheil: ’t hing om zoo te zeggen in de lucht… nog wekenlang – tot eindelijk de eerste donkere vlaag kwam aangedreven.
(’t vervolgt)

Eerste Wereldoorlog


Bericht aan onze liefhebbers

De Duif, 23 augustus 1914

Aan de duivenliefhebbers wordt door den heer Burgemeester ter kennis gebracht, dat, op bevel van den militairen Gouverneur der versterkte plaats Antwerpen, het ten strengste verboden is de duiven uit hunnen hokken te laten komen. Elken overtreder zal als verdachte aanzien en beticht worden van medeplichtigheid in spioneering. 

Eerste Wereldoorlog


Advertentie uit De Duif van 1914DE OORLOG

De Duif, 23 augustus 1914

’t Is oorlog ! ’t Vaderland is in nood !
Als een loopend vuur verspreidde zich de akelige mare door het rustige België ! De zwangere oorlogswolk welke wij vol angst en vreeze aan het Zuidelijke gedeelte van Europa’s vastenland, namenlijk in Oostenrijk en Servië, zagen samenpakken en opkomen, is o wee ! ook boven onze hoofden losgebarsten, ramp en verwoesting zaaiende allenthenen.
Rusland, Engeland, Frankrijk en België, Duitschland, Oostenrijk en nog andere staten van het vroeger zoo vredelievende Europa, brachten met gejaagden spoed hunne strijdkrachten op oorlogsvoet, en bestoken thans elkander met al de vinnigheid, den list en de wreedheid, die ooit ’s menschen krijgsvernuft eenigzins kon uitdroomen.
Ons kleine België, dat vredelievende landeken, dat sinds eene eeuw omtrent een rustvollen en kommerloozen levensweg was opgetreden; dat zachte lam werd onverhoeds door den verraderlijken, alverslindenden Duitschen adelaar overvallen, die wou ’t verslinden! Een noodkreet klonk door onze vreedzame gouwen!  Op! Belgen op! Tenstrijde! Uit alle hoeken van ’t bedreigde vaderland kwamen moedige krijgers opdagen : stoere Vlaamsche boeren met krachtige Waalsche mijnwerkers; miljoenrijke edelen met arme ellendige wroeters; allen, zonder onderscheid van rang of stand, hand in hand als broeders van één zelfde ras, als telgen van één zelfde volk, zoo stonden ze alras onder d’n fier wapperenden standaard van het regiment, geschaard rond hunnen welbeminden vorsten, vlam in ’t harte en vuur in d’ooge, zoo trokken ze den heerschzuchtigen overweldiger te gemoet.
’t Is uit thans met alle sport en vermakelijkheden ! Geen paardenloopstrijden, geene velokoersen, geen roeiwedstrijden, geene voetbalmatchen en eindelijk ook geene duivenprijskampen meer. Als een groeiende, bloeiende boom, door den woesten storm overvallen en ontworteld evenzoo werd onze geliefde liefhebberij, in haar volle leven geknakt en gestuit. Welk ongeluk ! Maar, wie zou zich in de huidige beproefde tijden nu alle mogelijke diensten aan ’t Vaderland dienen gewijd, nu ’t zelfbestaan van ons Belgisch volk in de weegschaal ligt, wel met sport kunnen bezighouden ?
<<Alles voor ’t Vaderland en ’t Vaderland voor God ! >> ziedaar de eenige leuze van elken waren Belg, ziedaar dan ook de groote gedachten welke ook ons, duivenliefhebbers, moet bekommeren!
Advertentie uit De Duif van 1914Vele onzer jongere sportbroeders, bij de vaderlandsche strijdkrachten ingelijfd, hebben reeds hunne diensten den moedergrond bewezen, en wie weet, hebben zij misschien den vaderlandschen tol niet met hun jeugdig leven betaald. Doch wij, tehuisblijvers, wij ook moeten ons van nutte maken.
Herinnert u vooreens den gedanen oproep door ons oorlogsministerie: <<Geen enkel duivenhok zal gesloten blijven en om welke reden ook zal niemand eene duif korthouden !>> Zal het noodig zijn op de noodzakelijkheid van dezen maatregel te steunen ? Bezie de lange reeks der gevangen genomen Duitsche Spioenen: hoevelen ervan werden niet bevonden in het bezit van reisduiven ? En wie zal mij overtuigen dat in ons bedreigde land, dat woekert van uitheemsche verklikkers, en waar – men vergeve mij die akelige verdenking – misschien eigen vervallen kinderen, eigene, doch verbasterde zonen, den Duitsche Judaspenning dierven aanvaarden, gereed om het duurzaamste hier op aarde, het lieve Vaderland, te verraden; wie zal mij overtuigen dat bij die honderden spioenen en huichelaars geene duivenhokken met Duitsche reizigers zijn ingericht ? Daarom, hokken open en al de duiven in ’t vrije !
Wij weten het, die zoo noodzakelijke maatregel moet vele liefhebbers lastig vallen. ’t Was immers nu een jaar voor hun, ter oorzake van ’t verloren gaan van honderden en honderden goede reizigers, om iets van waarde op hun hok te brengen, en talrijke hokken trof men aan, waar eene of meer gevangen duiven kort zaten, om er in ’t komend voorjaar uit te kweeken. Maar zegt mij, gij allen welke gevangen duiven ophoudt, zoudt ge wel willen dat de schandelijke verdenking van landverrader op u drukte ? Neen, duizendmaal neen ! alleen de gedachte hieraan doet allen waren Belg reeds huiveren, en ’t is daarom dat ik u toeroep : Open uwe hokken ! Alle duiven de vrijheid ! Dat alleen nochtans is niet voldoende : uw vaderlandsche plicht strekt verder en gebiedt u, elke duivenhouder, welke op gelijk welke wijze duiven kort houdt, bij de politie aan te klagen.
Hier vooral richt ik een oproep aan al de vaderlanslievende sportbroeders onze Belgische steden; daar, immers, waar de inwoners eener zelfde straat of gebuurte aan elkander vreemd zijn, is de duivenspionneering veel gemakkelijker en geheimer dan op onze buitengemeenten, en daar ook dient er beter een oog in ’t zeil gehouden; Alle duivenhok, dat verdacht voorkomt, dient zonder omwegen aangeklaagd; ’t is plicht, en ’t zou ons eeuwig spijten moesten Vaderland en leger eens verraden worden door het toedoen van die onschuldige duifjes, ter foute van een lafhartig stilzwijgen van onzentwege.
Als ware vaderlander kan een andere plicht nog van den duivenliefhebber worden gezegd, namelijk het afleveren zijner duiven om als oorlogsboden bij het leger dienst te doen. Zoo worden thans al de duiven van onze Antwerpsche sportbroeders ter beschikking der krijgsoverheid gehouden, en nemen wij in deze gelegenheid tot les de edele woorden van den voorzitter eener groote maatschappij onze Scheldestad, welke, toen men zijn duivenhok dat kostelijke kampers bevat kwam opeischen, uitriep: <<Ik neem het als eene groote eer en ‘k ben er fier op dat mijne duiven in deze droeve tijden het Vaderland van nutte kunnen wezen; ik zelve ben te oud opdat het zoo beproefde land mijne diensten nog aanvaarde ! O hoe benijd ik ’t edel lot van honderden mijner jongere sportbroeders, welke ginds op ’t eervol strijdveld aan ’t Vaderland hun bloed ten pande stellen. Mochten mijne geliefde duifjes, in mijne plaats, den tol betalen welke in deze tijden elke ware Belg zijn land verschuldigd is. Met innige voldoening, stel ik ze dus ter beschikking der overheid, en niet het uitschot van mijn hok, doch mijne beste kampers zullen als ’t noodig is, eerst in ’t harnas komen. Mochten ze het hunne bijdragen om het beproefde Vaderland de verlossing en de vrede te herwinnen; doch moesten ze, hoe het ook moge gebeuren, hierbij het leven inschieten, dan zal men er op roemen dat zij eens hun bloed vergoten tot heil van ’t Vaderland dan zullen zij ook als helden geboekt staan!>>

Advertentie uit De Duif van 1914Ziedaar het woord van dien koenen vaderlander, woord dat door elken waren liefhebber dient nagevolgd. De duiven van onze buitengemeenten zal men waarschijnlijk nooit opeischen, doch het zelfde mag niet gezegd van deze onzer steden, zooals Gent, Dendermonde, Audenaarde en andere. Nochtans, liefhebber van gansch Belgenland, moest die maatregel bij u noodzakelijk en u verplichtend worden, niet geaarzeld; volgen we ’t voorbeeld van onzen Antwerpschen sportbroeder; niet onze slechtste maar wel onze beroemdste kampers worden ten dienste van ’t Vaderland geofferd. Eindelijk hebben wij nog eens plicht te vervullen jegens onze moedige soldaten-liefhebbers welke ginds verre van woon en magen den zoo rechtvaardigen strijd voor des lands zelfbestaan uitworstelen. ’t Moest hun zeer lastig vallen midden van ’t aangename speelseizoen, hunne lieve duifjes zoo onverwacht te moeten verlaten, misschien zonder eens den tijd te hebben hunne zorgen aan iemand te kunnen toevertrouwen. Welnu ’t is aan ons, tehuisblijvers, dien noodigen oppas, bij geval deze ontbreken mocht, aan die verlaten duifjes te bezorgen. ’t Is waar op het veld is er eten in overvloed en aan voedsel kan het de meesterlooze diertjes niet ontbreken maar is het wel zoo gesteld met het drinkwater ? Zijn die arme vogels, welke door hun meester dagelijks van versch water voorzien, nu niet genoodzaakt in vuile goten hunnen dorst te lesschen ? Onze tusschenkomst zal hier dus misschien niet onnoodig wezen, en dusdoende zullen wij niet alleen een uitmuntend werk verrichten voor die verlatene duifjes, maar tevens een groote dienst aan den afwezigen sportbroeders, wiens terugkomst, zijne vogels in uitmuntende gezondheid vindende des te aangenamer wezen zal.
In dien zin zal onze geliefkoosde duivenliefhebberij ook het hare bijdragen tot verdediging van den bedreigden moedergrond en zal ze zich met volle reden doen hoogschatten van elken ware vaderlander !
Eindelijk, drukken wij den vurigen wensch uit dat de strijd zoo gauw mogelijk stake; hopen wij dat ons geliefd duivenspel er niet te zeer door lijde en vragen wij dagelijks Gods hulp en bescherming over de wapenen onzer dappere legers, alsmede zijne ontferming over de gevallen broeders.
MAGISTER
De Sportduif 

Eerste Wereldoorlog

Auteur: 

Zircon - This is a contributing Drupal Theme
Design by WeebPal.