De oorlog in Vlaanderen en de reisduiven (deel 7)

Eerste Wereldoorlog

De Oorlog in Vlaanderen en de Reisduiven 7
Uit mijn Dagboek

De Duif, 17 april 1919

(6e Vervolg)

’t Was 8 Mei 1915, al de duiven der stad moesten dood zijn, of waren opgesloten op een der slagen door de Duitschen. Soldaten werden rondgezonden om de duiven te dooden, daar waar de liefhebber het over ’t hart niet krijgen kon van zijn lieve dieren den hals om te draaien. Wie zou al ’t hertzeer beschrijven welke zoo een uitzinnige maatregel met zich heeft gebracht! Uitzinnig mag deze maatregel wel heeten omdat hij het doel niet bereiken kon hetwelk hij genomen werd : onrechtveerdig is hij ook omdat een minder-barbaarsch optreden een even goede uitslag geven kon; ’t Ware dus wenschelijk geweest dat ons vijanden alleen zich aan dergelijke wandaden hadden plichtig gemaakt doch ’t schijnt dat anderen dat ook konden – we keeren er kortelings op terug.
Advertentie uit De Duif na de Eerste WereldoorlogWat zou nu wel tot het dooden der reisduiven geleid hebben ? Korts na ’t vastleggen van ’t front in de Vlaanders, vestigde zich het duitsch hoofdkwartier van ’t vierde leger, te Thielt; ‘t was de Hertog van Württemberg die er de eerste viole speelde; hij stond er toch op den voorgrond. Voor einde 1914 reeds werden er in voornoemde stad reeds eenige hokken aangeslagen en voor ’t vijandelijk leger gebruikt en de andere hokken werden nog voor korte tijd in vrede gelaten.
De Duitsche soldaten die aan de duivenslagen gesteld werden hadden niet de minste africhting genoten, ze konden er ook in ’t algemeen weinig van vergeten. In den beginne bracht een moto-rijder de duiven naar de loopgraven in een korf met verhoog, die tweemaal vier of twee maal zes duiven behouden kon. Daar werden de beestjes in de onderstanden bewaard of in dicht achter de linie gelegen hokken; alle dagen werden er destijds twee of vier door iedere compagnie gelost. De berichten werden weldra zoo eensluitend dat men het overtollig oordeelde dagelijks duiven te lossen, men zou ze ginder van voren houden tot iets bijzonders voorviel, bijvoorbeeld, stoornis in den telephon enz. Nu verbleven de beestjes, eens 8… 10… 14 tot één-en-twintig dagen naëen in de loopgraven. Ze werden vuil en onziende en toonden ook niet den minsten trek meer naar hun woning. Ze hadden er noch nest noch jongen en ze werden er gepakt… als een kieken gegrepen wordt door grammoedige boer; bij kop, of vlerk, of lijf of pooten. De duiven deserteerden dus snel van de Thielsche militaire hokken… van hun terugreis van ’t front lieten ze zich langer en langer wachten en kropen overal binnen waar ze duiven vliegen zagen. Sommige liefhebbers droegen die duiven naar de Duitsche overheid uit louter vreeze, anderen omdat ’t ingaan van de duif was opgemerkt door gebuurs enz. enz. – 
Een liefhebber komt me zekeren dag zoo een duitsche duif toonen, ze had een hulze van aluminium aan den poot waarin een briefje stak met cijfers op. Hij vroeg me wat dat beduidde. Ik deed hem uiteen dat de duif in de loopgraven voor Passchendaele was opgelaten en dat ze met een bericht naar Thielt vloog. De man was zeer bevreesd, gebuurs hadden de duif gezien en de hulze ook; dan raadde ik hem aan de duif morgen naar de kommandatuur te dragen. Men kwam overeen dat ik de duif tot ’s anderendaags zou bewaard hebben en dat de duivenvanger ze dan om 9 ure zou komen halen om ze naar de kommandatuur te dragen. ’t Gebeurde zoo … Daar stond de arme duivel met zijn duif in een zakje voor de pennelikkers te wachten tot laat in den avond, dan mocht hij nogmaals de zaak uiteen doen de duif in een korf steken en voortgaan ! … Hij zal de tweede maal geen duif meer teruggedragen hebben want hij vloekte als een bezetene, hij had honger ! ’s Anderendaags in den namiddag, slenterde ik eenmaal door de bureelen der Kommandatuur en ‘k zag ze daar nog staan die duif… met haar dépêche ! – Wat droeg ze nu voor bericht ? In algemeen waren in den beginne alle maren, cijfermaren, ze droeg dus 4, of 5 getallen, het onderschrift van een Lieutenant der 239 res.inf. onleesbaar. Iedere mare droeg ook het uur en de date der loslating (4 Meert 8.35) en deze duif was reeds om 10 ure van den zelfden dag gevangen – daarnevens in de laatste kolom stonden de nummers van al de duiven die met dit bericht waren, soms 2… 4… of 6… of nog meer.
Eerste WereldoorlogDe Duitschers verloren aldus zeer veel berichten ’t waren lang de duiven die niets weerd waren… doch eindelijk krijgen ze ’t vernuftig gedacht niet dat de duiven onbruikbaar gespeeld waren, maar wel dat de vliegende duiven van andere liefhebbers den terugkeer konden vertragen en zelfs hun duiven meelokken en ze besloten van die te dooden. Ze konden de duiven alzoowel op hun toegelegd hok laten met gesneden slag, of ze in algemeene hokken samengezet hebben en ze zouden even wijd gekomen hebben maar… dezen na het front zouden dan niet getoond hebben dat ze er waren om te dooden !
Een andere reden nog zette den vijand aan om ons duiven te dooden: ’t Was ’t bespiedingsgevaar, men had duiven geschoten die berichten naar de Verbondenen brachten, men had duiven gevonden door Fransche of Engelsche vliegers aangebracht enz. En zoo redeneerde men: Als niemand geen duiven meer hebben mag, zal men beter die duiven opzoeken kunnen en men zal benauwder zijn om ze te bewaren ! Daar is iets in dat waarheid is maar evenals er nog vele liefhebbers gansch den oorlog hun duiven verborgen hebben gehouden tot dicht achter ’t front, zoo bleven er nog steeds menschen over die trots alle gevaar niet zouden geaarzeld hebben alles te gewagen ten nutte der algemeenheid en die stoutmoedig genoeg waren duiven van ons verbondene troepen te houden en ze met wichtige maren henen te zenden.
(’t Vervolgt)


Eerste Wereldoorlog

Onze Duiven en de Duitsche Barbaren

De Duif, 19 januari 1919

In de ochtend van den nooit te vergeten 10e Oktober 1914, ging ik blijgemoedig mijne lievelingen nog eens goed verzorgen, want ik was voornemens dien dag en den Zondag daaropvolgende bij de familie in Holland door te brengen.
De drinkpotten waren goed gevuld en de eetbakken ruim voorzien; nog eenen oogslag op ieder van mijn twee-en-vijftig uitgelezen duiven: allen waren op post, frisch en gezond alles was in regel en nu gerust op weg om ons droevig alleenzitten wat doen op te houden.
Alhoewel er iets zwaar in de lucht hing, was het niet eens in mijn gedacht gekomen, dat het de laatste aanschouwing, de laatste verzorging misschien zou geweest zijn welke ik aan mijn lievelingen kwam te geven en voorzeker kon ik niet denken dat hen iets vreeselijk te wachten stond. Indien ik het minste gevaar had kunnen voorzien, zou het immers eene kleine zaak geweest hebben van ze in veiligheid over de grens te doen brengen, maar niemand die de beulen nog niet aan het werk gezien had, kon zich een genoegzaam slecht gedacht vormen van de onmenschelijke wreedheid der invallers welke niemand of niets spaarden.
Wij dachten helaas, al hetgeen wij hooren en lezen is maar dagbladpraat en overdrijving; de duitschers welke wij meest allen kenden van voor den oorlog, ons land was er van vergeven, kunnen zulke gewetenlooze schurken niet geworden zijn en wij hadden betrouwen, te veel betrouwen waar ik niet alleen het slachtoffer van geweest ben.

Advertentie uit De Duif van 1914In Holland beviel het mij weinig en in den namiddag van den dag mijner komst had ik al het heimwee. Het rijwiel genomen en terug naar huis maar eene toevallige ontmoeting onderweg heeft mij weerhouden tot den Maandag, ongelukkiglijk of misschien gelukkiglijk voor mij.
Op 12 October met een schoon prachtig weder was ik vroeg aan het trappen, het naar huis keeren gaat altijd snel, want uw huis uwe woonst blijft altijd zijnen aanlokkende invloed op zijnen bewoner uitoefenen. Hetgeen wij heden alle dagen bestatigen bij de ongelukkige vluchtelingen der verwoeste streken.
Wat was ik blij en opgeruimd dicht aan mijn dorp te komen, ik zag reeds eene van de weinige die er in gebleven waren en onmiddellijk kreeg ik het droevig nieuws: De Duitschers die Zaterdag avond met woest geweld alles roovende en verbrijzelde, hebben al uwe duiven gedood. Het was als of ik den genadeslag gekomen had, diep zakte het in de beenen en het koste mij de meeste moeite om dan nog korten afstand te doen welke mij van mijn woonst nog scheidde. Eindelijk kreeg ik mijn huis in ’t zicht, niets uitwendig liet een verschrikkelijk schouwspel voorzien welk door het werk eener verbeelding misschien grooter gemaakt was, zoodat ik bij mijn intreden al bij het gedacht was gekomen, dat het zoo wreed niet zou geweest zijn zooals men gezegd had. Zonder veel acht te slaan op de verwoestingen welke in bij mijnen eersten tred binnen in het huis aantrof, spoedde ik mij naar den Zoldertrap. Daar vond ik de eerste stoffelijke bewijzen welke het verschrikkelijke nieuws bevestigden: pluimen en bloed op trap en muren hoe hooger ik ging des te meerder ik er zag. Dicht aan het hok vond ik de plassen bloed gemengd met het laatste eten dat uit de opengesneden krop in de laatste stuiptrekkingen, was ontvallen.

Arme onschuldige diertjes, gij die ik zoo troetelde, wat moet gij geleden hebben onder de ruwe klauwen van dit helsch gespuis!
Stap voor stap, ging ik verder naar het hok, alwaar ik één der wreedste tafereelen te zien kreeg. Bloed, overal bloed, en te midden het hok, al de Koppen van die slimme en wijze duiven, al hunne vleugels waarmede zij zoo dikwijls zegepralend de lucht doorkliefd hadden, lagen daar op die plaats waar ik ze nog over twee dagen dooreenwemelende vol leven zag loopen, ik wilde mij onttrekken aan dit ellendig schouwspel, maar het verschrikkelijkste was nog te doen: de lijkschouwing. Na lang aarzelen was ik aan het werk begonnen: na eenige Koppen erkend te hebben, ontdekte ik den KOP van mijnen Kampioen: mijne duif die de Eerste Prijs op Bordeaux gevlogen had in het Noorden te Antwerpen en veertien dagen daarna den 44e prijs op de Nationale prijskamp van St Vincent te Brussel. Bij dit zicht verduisterden mijne oogen; over twee dagen zooals hij gewoon was, had hij op mijne schouders nog gezeten, want geloof het, de beste duiven zijn de slimste, de verstandigste en tamste duiven van het hok; ik liep weg, ontsprong dit droevig en akelig tooneel om ten spoedigste de sporen van dit bloedbad en die moorderijën door vreemde handen te doen verdwijnen. Zes duiven van de Twee-en-Vijftig bleven er mij nog over, zes schipbreukelingen, die veertien dagen rond gevlogen hebben, vooraleer zij terug op de plaats der misdaad durfden terugkeeren.

Ik vernam dan van eenen persoon hoe de bloedhonden te werk waren gegaan. Hij was gevraagd geweest door eenen Kapitein om mij te helpen opsporen, men zou daaraan zeggen dat ik van den eersten dag zoo min hunnen vriend was als op den laatsten, dit is eene kleine bijzaak. – Men had gansch het huis doorsnuffeld en eindelijk de duiven in hunne rust ontdekt. Eene bende schurken was spoedig bijgehaald, alles wierd in eenmaal vat gegrepen, men sneed eerst hunne vleugelen tot bij het lijf af om hun daarna te onthoofden.

De Schurken zijn erkent ten minste die welke hen onder hun gezag hadden want op dien oogenblik was hunnen hoogmoed nog zoo groot en de overwinning voor hen zoo zeker dat zij overtuigd waren nooit geene rekening te moeten geven van hunne daden en zonder aarzelen hadden zij bij hunnen wandaden het volgende geschrift aan mijn adres gelaten.

Advertentie uit De Duif van 1914Met den briefstempel van: 1e Bayer Landwher Infanterie Regiment 5e Kompagnie Waarop in het fransch in vertaling overgeschreven: <<De 5e Kompagnie was in uw huis gevestigd. Onze soldaten hadden niet meer geëten noch gedronken sedert 3 dagen, gij moet ons dus verontschuldigen dat zij zich bediend hebben der gevonden voorraden>> geteekend Heyder  capitaine, Julliet premier lieutenant, Schiedemann lieutenant, gedagteek. 11 Oktober 1914.

Het ongeluk had mij diep getroffen maar niet te neer geslagen. De hardnekkigheid eigen aan de Belgen had de bovenhand op ramp en tegenspoed. Mijne liefhebberij herleefde en na eenige weken was ik wederom aan het hoofd van een hok van veertien duiven. Alles ging wel met eenige formaliteiten: van tijd tot tijd opgave der ringen, lijsten met beschrijving der duiven een klein toezicht, dit was niets voor een ware liefhebber als hij toch maar wat plantgoed kon behouden. Maar neen, in Maart ‘15 kwam het bevel dat onmiddellijk de aangegeven duiven moesten ingeleverd om opgesloten te worden onder toezicht der Duitsche overheid.

Wij zaten vast, stillekens aan zooals zij altijd deden, hadden zij ons in den kommer gebracht. Zij hadden de beschrijving, zij hadden de nummers bekomen er was niets meer te doen dan te leveren; des te meer, dat wij de bevestiging ontvangen hadden dat de duiven onzen eigendom bleven en bij het einde van den oorlog ons zouden terug gegeven zijn geweest. Wij zochten eten, wij gaven drinkgeld om zeker te zijn van een goede verzorging altijd in de hoop levende, van toch iets te kunnen redden. In Juli 16 wierd de stad, waar onze duiven opgesloten waren, aan het Generaal Gouvernement gevoegd, maar wij konden toch bekomen dat onze duiven der etappen-gemeenten naar eene andere plaats moesten overgebracht worden om bij de andere opgeslotenen bijgevoegd te worden. Wederom wat onkosten voor het maken eener volière maar wederom graag voldaan, steeds met het goed gedacht bezield dat wij onze duiven alzoo nog zouden kunnen behouden hebben.

Sedert dan hoorden wij van geen duiven meer spreken en toen ik soms een enkele zag op de kerk zitten, popelde mijn hart van vreugde van die vrije vogel eens te kunnen aanschouwen. Was het duif of zijne vrijheid welke mij meest trof, ik vermeen wel de beide want hier in het etappen grensgebied waren wij om zoo te zeggen de mannekens uit de maan. Alle dagen binnen van negen uren ’s avonds tot vijf uren ’s morgens, van de eene gemeente naar de andere niet gaan, het wandelen in de velden was aan iedereen verboden. Wij moesten ons gelukkig achten dat men ons nog liet leven.

Toen ik dan in Maart 18, op het gemeentehuis geroepen wierd, om over de duiven te komen spreken, was ik eenigzins benieuwd wat er wederom ging gebeuren. De zaak was eenvoudig en spoedig afgeloopen zooals het altijd bij de meesters bandieten gaat. Men vroeg mij om te aanvaarden de som van fr. 1.50 per opgesloten duif welke de Duitschers aan dien prijs ons afkochten. De aalmoes wierd geweigerd en het geld wierd daar gelaten om de daad, die zij getracht hadden te verbloemen, eene diefte te blijven zooals al de andere die zij dagelijks pleegden.

Advertentie uit De Duif van 1914De maatschappij tot bescherming der reisduif gaf in vredestijd, eene premie voor elken ingebrachten roofvogel: zou men dit stetsel niet kunnen toepassen, tegenover die veel kwaadaardige roofvogels, welke hier verbleven hebben en die hier nog verblijven met een niet minder slecht inzicht? Wij hadden 35 maanden verzorging betaald aan één frank per maand en per duif en zonder eenigen voorstel of vergoeding waren onze duiven, zooals het ander roofgoed, den weg op naar Duitschland.
In de laatste maand Juli, had ik nog een aardig voorval, welk ik moet vaststellen. Men verwittigde mij dat er rond mijn hok, zorgvuldig gesloten, eene duif rondvloog. Ik spoedde mij naar buiten en erkende onmiddellijk eener mijner opgeslotene duiven welke men waarschijnlijk in Duitschland trachtte te wennen. Zoo was mijn eerste gedacht, maar het was heelemaal wat anders. Ik haastte mij naar boven, trok de schuif open en had spoedig eene van mijne schoonste duiven in de hand. Na zoo vele jaren, ik kon bijna mijn eigen niet gelooven, eene duif op mijn hok in mijne handen. Wat nu gedaan? Oh geen aarzelen ik ging ze verduiken en behouden koste wat kost. Roekeloosheid deed mij onmiddellijk opmerken waarvan ik mij ten spoedigste van moest overtuigen: de duif had in vollen dag rondgevlogen, op mijn dak gezeten en was door iedereen gezien geweest. De duitsche en laffe belgische speurhonden zouden de zaak spoedig opgeklaard hebben en hij, die zoo in hunnen haat stond, zou gevallen zijn in eenen lagen list. Ik deed dus het feit kenbaar maken aan de geheime politie welke, toen men de duif kwam afhalen, mij zegde << nu dat de duif toch is aangegeven, dat zij van de loslating mijner duif op de hoogte gebracht was door telefonisch bericht.>> Met genepen hert zag ik wederom mijnen geliefkoosden eigendom ontrukken door de trawanten van de groote dievenbende.

Vele zouden misschien hunnen moed laten zakken hebben en voor altijd vaarwel gezegd hebben aan het lief duivensport. Neen, dit kon ik niet, ik had de liefhebberij maar begonnen in 1910, en in mijne ledige uren had ik er zoodanig verzet in gevonden dat ik tot in hert en ziel eenen waren liefhebber was geworden; geene kosten of moeite had ik gespaard om eene schoone en goede verzameling te vormen. Daarom na den wapenstilstand liet ik geen oogenblik voorbij gaan om aanstonds in betrekking met kennissen en vrienden te komen. Een verblijdende tijding kwam mij spoedig aan, den goede liefhebber en vriend, den Heer Jos W. van Beveren (Waes), liet mij weten dat hij een schoon koppel kweekduiven ter mijner beschikking hield. Oh welk een verblijdend nieuws waarover ik hem altijd dankbaar zal wezen. Ook zonder dralen was ik op post en mijne oogen konden niet genoeg zijne prachtige verzameling bewonderen. Oh neen, als men zulk een hok gezien heeft, mag men met gerustheid zeggen: de Duitschers, zoo min zij gelukt zijn ons duurbaar vaderland te vernietigen zoo min zijn zij ook gelukt in de vernieling van ons Belgisch reisduivenras. Van andere zijden krijg ik nog verblijdend nieuws, dat dezen zomer ook nog jonge duiven voor mij beschikbaar zijn. En nu wederom vooruit met al de Belgen hand in hand tot heropbeuring van ons schoon land en ons geliefkoosd Duivensport.
Toegezonden door eenen trouwen abonnent uit Vlaanderen

Eerste Wereldoorlog

Auteur: 

Zircon - This is a contributing Drupal Theme
Design by WeebPal.